Verkeer en zwemmen
In Nederland zijn veel wegen, fietspaden en water. Overal gelden andere regels. Hier vind je meer informatie over de verkeersregels, fietsregels en de regels voor zwemmen.
Verkeersregels in Nederland
We zetten de belangrijkste algemene regels voor auto en fiets op een rij. Zo moet je rechts rijden en links inhalen. Ook is het verboden om je zo te gedragen dat je andere weggebruikers in gevaar brengt of hindert (of zou kunnen hinderen).
- Maximumsnelheid Nederland voor personenauto
Binnen de bebouwde kom 50 km/uur Buiten de bebouwde kom 80 km/uur Autowegen 100 km/uur Autosnelwegen 100 (130) km/uur Let op: de maximumsnelheid op alle snelwegen is overdag tussen 6.00 en 19.00 uur 100 km/u.
In principe gelden op alle wegen de hierboven genoemde algemeen geldende snelheidslimieten, maar als er een andere snelheidslimiet geldt, wordt dit aangegeven door een verkeersbord of matrixbord boven de weg.
Je bent verplicht de aanwijzingen van een politieagent of verkeersregelaar op te volgen. Deze aanwijzingen hebben voorrang op verkeersregels en verkeersborden. - Flitspalen
Het dragen en gebruiken van radardetectieapparatuur is verboden.
Er zijn speciale verkeersregels voor: Bromfiets, Bakfiets, Elektrische fiets, Step, skates, skeelers, skateboard, scootmobiel, gehandicaptenauto en alle andere vormen van elektrische of gemotoriseerde vervoermiddelen.
Verkeersregels voor auto’s
- Voorrang
Op een gelijkwaardig kruispunt (waar geen voorrangsborden, wegmarkeringen of verkeerslichten staan) moet je voorrang verlenen aan bestuurders die van rechts voor je rijden. Er zijn uitzonderingen op deze algemene voorrangsregel: als je op een onverharde weg rijdt, moet je voorrang verlenen aan bestuurders op een verharde weg. Trams moet je altijd voor laten gaan, ook als ze van links komen. Afslaande bestuurders moeten voorrang verlenen aan alle rechtdoorgaande weggebruikers, inclusief voetgangers. Kortom: rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg heeft voorrang. Voorrangsvoertuigen zoals politieauto’s, brandweerauto’s of ambulances met sirene en zwaailicht krijgen altijd voorrang. Binnen de bebouwde kom moet je voorrang verlenen aan de chauffeur van een bus die met zijn richtingaanwijzer aangeeft dat hij de bushalte wil verlaten. Je moet voorrang verlenen aan voetgangers die oversteken of op het punt staan over te steken op een zebrapad. Bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, zoals wegrijden, achteruitrijden of keren, moet je alle overige verkeer voor laten gaan. Je moet ook voorrang verlenen aan het overige verkeer als je bijvoorbeeld een inrit oprijdt, een uitrit verlaat, in- of uitvoegt of van rijstrook wisselt. - Inhalen
Je moet links inhalen. Je mag rechts inhalen in de volgende situaties: Als een bestuurder op de linkerrijstrook komt en aangeeft dat hij naar links wil. Als je rechts van een blokmarkering rijdt. Als je een tram wilt inhalen. In een file. Vlak voor of op een rotonde. Fietsers moeten andere fietsers links inhalen, maar mogen bestuurders van andere voertuigen rechts inhalen. Inhalen is verboden op of vlak voor een voetgangersoversteekplaats. Een doorgetrokken streep tussen twee rijstroken betekent dat inhalen verboden is. - Stoppen en parkeren
Op de volgende plaatsen mag je niet stoppen: Langs een gele doorgetrokken streep. Op een kruispunt of spoorwegovergang. Op of binnen 5 meter van een oversteekplaats. In een tunnel. Bij een bushalte ter hoogte van de geblokte markering of, als deze markering ontbreekt, binnen 12 meter van het bord dat een bushalte aangeeft. Op de rijbaan naast een busbaan. Op een fietspad of op de rijbaan langs een fietspad. Je mag je voertuig niet parkeren op de volgende plaatsen: Langs een gele onderbroken streep. Minder dan 5 meter van een kruispunt. Voor een in- of uitrit. Buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg. Op een laad- en losplaats. Op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder vergunning. Op een parkeerplaats bestemd voor een categorie weggebruikers waartoe u niet behoort. U mag uw voertuig ook niet dubbel parkeren. Als een parkeervoorziening is voorzien van parkeervakken, dan mag je alleen in die vakken parkeren. In een parkeerschijfzone (herkenbaar aan een bord en parkeervakken met een blauwe streep) mag u alleen parkeren met een parkeerschijf achter de voorruit waarop de aankomsttijd staat aangegeven. Je mag geen parkeerschijf gebruiken met een mechanisme dat tijdens het parkeren automatisch de aankomsttijd verschuift. - Verkeerslichten
Bij een driekleurig verkeerslicht betekent groen licht dat je door mag rijden en rood licht dat je moet stoppen. Geel betekent ook dat je moet stoppen, tenzij je zo dicht bij het stoplicht bent dat stoppen redelijkerwijs niet mogelijk is. Als er bij een driekleurig verkeerslicht een bord staat met de tekst ‘Rechtsaf voor fietsers en bromfietsers’, dan gelden het gele en rode licht niet voor fietsers en bromfietsers of bestuurders van een gehandicaptenvoertuig die rechtsaf willen slaan. Deze moeten dan het overige verkeer op de juiste manier voor laten gaan. Als bij een voetgangersoversteekplaats het rode voetgangerslicht is vervangen door een knipperend geel licht (driehoek met uitroepteken), mag je als voetganger oversteken, maar moet je het overige verkeer voor laten gaan. - Banden, verlichting, ruiten, spiegels en licht- en geluidssignalen
De wettelijke minimale profieldiepte van een band is 1,6 mm. Bij een profieldiepte van minder dan 2 millimeter wordt aangeraden de band te vervangen. De draairichting die op de band is aangegeven, moet overeenkomen met de draairichting van het wiel. Het is niet verplicht om dagrijverlichting te gebruiken bij helder weer. Je moet dimlicht gebruiken als het zicht overdag en ‘s nachts (na zonsondergang) ernstig wordt belemmerd. Je mag ‘s nachts met grootlicht rijden als alleen dimlicht onvoldoende zicht biedt, maar het voeren van grootlicht is in de volgende gevallen verboden: Als je een andere weggebruiker tegenkomt. Als u op korte afstand achter een ander voertuig rijdt. Bij mist, sneeuwval of regen, wanneer het zicht ernstig wordt belemmerd, mag u mistlampen voor gebruiken. In dat geval hoef je geen dimlicht te gebruiken. Een mistachterlicht mag alleen worden gebruikt als het zicht minder dan 50 m is door mist of sneeuwval. Opmerking: Het mistachterlicht mag niet worden gebruikt bij regen. Het is verboden om onnodig mistlampen te gebruiken omdat deze lampen erg fel zijn en andere weggebruikers kunnen hinderen bij normaal zicht. De voorruit en zijruiten naast de bestuurder mogen niet beschadigd of verkleurd zijn en mogen geen onnodige voorwerpen bevatten die het zicht van de bestuurder belemmeren. Bij het beglazen of coaten van ruiten mag de lichtdoorlaatbaarheid van de voorruit en de zijruiten voor nooit minder dan 55% zijn. De achterruit mag echter voorzien zijn van een folie of coating zonder of met een lage lichttransmissie. Het voertuig moet dan een rechterbuitenspiegel hebben. Spiegels: personenauto’s die na 2010 in gebruik worden genomen, moeten een linkerbuitenspiegel, een rechterbuitenspiegel en een binnenspiegel hebben. Als de binnenspiegel echter geen zicht naar achteren biedt, hoeft deze niet aanwezig te zijn. Personenauto’s die vóór deze datum in gebruik zijn genomen, moeten ten minste een linkerbuitenspiegel en een binnenspiegel hebben. Als de bestuurder het weggedeelte achter de auto echter niet voldoende kan overzien via de binnenspiegel, moet de auto ook zijn uitgerust met een rechterbuitenspiegel. Als de binnenspiegel geen zicht naar achteren biedt, hoeft deze niet aanwezig te zijn. Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen tekenen van breuk vertonen en mag niet ernstig verweerd zijn. Je mag licht- en geluidssignalen alleen gebruiken om dreigend gevaar af te wenden. Het is dus verboden om licht- en geluidssignalen te gebruiken om andere weggebruikers te groeten of hun aandacht te vestigen op bijvoorbeeld een snelheidscontrole. - Rotonde
De meeste rotondes in Nederland hebben voorrangsborden en geven voorrang aan bestuurders die de rotonde naderen. Dit betekent dat bestuurders die de rotonde op willen rijden voorrang moeten verlenen aan bestuurders die al op de rotonde rijden. Als een rotonde geen voorrangsborden of andere verkeerssignalen heeft, hebben bestuurders die van rechts komen voorrang. Bestuurders die zich al op de rotonde bevinden, moeten dan voorrang verlenen aan bestuurders die de rotonde oprijden. Alleen bij het verlaten van de rotonde moet je rechts voorrang verlenen. Voetgangers op een zebrapad en fietsers op een rood fietspad op de rotonde hebben voorrang. Fietsers, bromfietsers en voetgangers die de rijbaan volgen op een rotonde binnen de bebouwde kom hebben ook voorrang op afslaande auto’s. - Stroken en Ritsen
Een vluchtstrook mag alleen gebruikt worden bij pech en andere calamiteiten. Het is dus verboden om bijvoorbeeld op de vluchtstrook te stoppen om te telefoneren. Een spitsstrook (vluchtstrook of rijstrook links) is alleen op drukke momenten geopend als extra rijstrook. Als de spitsstrook open is, mag je over de doorgetrokken streep rijden. Omdat je zoveel mogelijk rechts moet rijden, moet je bij een spitsstrook rechts zoveel mogelijk op de spitsstrook (vluchtstrook) rijden. Bij het invoegen via een invoegstrook moet je het verkeer op de doorgaande rijstrook voor laten gaan en ben je verplicht richting aan te geven. Op de invoegstrook mag je indien nodig rechts inhalen. Eenmaal op een invoegstrook moet je daar blijven en mag je niet meer invoegen. Een matrixbord boven een rijstrook kan onder andere het volgende aangeven: Groene pijl: je mag de rijstrook gebruiken. Maximumsnelheid: op de rijstrook geldt tijdelijk een aangepaste maximumsnelheid. Witte pijl: je moet de rijstrook verlaten, want even verderop is de rijstrook afgesloten. Rood kruis: het is verboden de rijstrook te gebruiken. BUS of LIJNBUS: alleen bussen mogen op de rijstrook rijden. Witte cirkel met een streep erdoor: einde verbod voor de rijstrook. Zip verwijst naar gewenst rijgedrag bij het samenvoegen van rijstroken: Bestuurders op de invoegstrook blijven op hun eigen rijstrook tot vlak voor de versmalling en voegen dan pas in. Bestuurders op de doorgaande rijstrook laten één voertuig op zijn beurt invoegen. Dit gewenste gedrag wordt door verkeersborden als volgt aangegeven: Na 300 meter invoegen: begin bij dit bord op de uitvoegstrook door je snelheid aan te passen aan die van het verkeer op de doorgaande rijstrook en maak op de doorgaande rijstrook alvast ruimte voor invoegende bestuurders. Vanaf hier invoegen: ga pas bij dit bord op de uitvoegstrook invoegen op de doorgaande rijstrook. - Strepen op de weg
Strepen op wegen buiten de bebouwde kom geven de maximumsnelheid op die wegen aan. Opmerking: als er verkeersborden of matrixborden zijn die een snelheidslimiet aangeven, gaan deze borden altijd vooraf aan de strepen. Strepen aan weerszijden en in het midden van een weg geven de maximumsnelheid op die weg als volgt aan: doorgetrokken zijstrepen en twee (doorgetrokken of onderbroken) middenstrepen met een groene vulling: 100 km/uur. Doorgetrokken zijstrepen en twee (doorgetrokken of onderbroken) middenstrepen zonder vulling: 80 km/uur. Doorgetrokken zijstrepen en geen middenstrepen: hier normaal 80 km/uur, maar het bord is vaak 60 km/uur. De maximumsnelheid op een bepaalde weg wordt ook aangegeven op hectometerborden langs de weg. - Adviessnelheid en minimumsnelheid
Op sommige plaatsen wordt een adviessnelheid aangegeven door blauwe vierkante verkeersborden met witte tekst. Bij een bord met een adviessnelheid mag je in principe harder rijden. Dit wordt echter sterk afgeraden. Bij hogere snelheden kun je bijvoorbeeld uit de bocht vliegen of niet op tijd remmen voor een verkeerssituatie die je nog niet kunt zien. Er is geen minimumsnelheid op wegen in Nederland. Let op: Als je heel langzaam rijdt en daardoor het overige verkeer hindert of in gevaar brengt, kun je een boete krijgen. Op autosnelwegen en autowegen geldt wel een minimale constructiesnelheid: Je mag alleen op autowegen rijden als je voertuig minimaal 50 km/uur kan en mag rijden. Je mag alleen op snelwegen rijden als je voertuig minimaal 60 km/uur kan en mag rijden. - Inzittenden en kinderen
Je mag niet meer mensen vervoeren dan er zitplaatsen in de auto zijn. Op het kentekenbewijs staat hoeveel zitplaatsen de auto heeft. Als basisregel geldt dat iedere inzittende van een auto of camper verplicht is een autogordel te dragen. Of en waar veiligheidsgordels aanwezig moeten zijn, hangt af van de leeftijd van een auto. De basisregel is dat kinderen kleiner dan 1,35 meter in een goedgekeurd en geschikt kinderbeveiligingssysteem moeten zitten. Goedgekeurd zijn kinderzitjes met ECE-labels. Passend betekent dat het kinderbeveiligingssysteem moet zijn aangepast aan de lengte en het gewicht van het kind. Kinderen groter dan 1,35 meter en volwassenen moeten de veiligheidsgordel gebruiken. - Laden en slepen
De lading die u in of op de auto of camper vervoert, mag het zicht van de bestuurder niet belemmeren. Zet de lading goed vast en zorg ervoor dat de lading niemand binnen of buiten de auto of camper in gevaar brengt, geen schade toebrengt aan openbare of persoonlijke eigendommen en niet op de weg kan vallen. De lading mag de nummerplaat, lichten, reflectoren en richtingaanwijzers niet bedekken. Lading mag niet direct op het dak worden vervoerd, maar alleen in of op een daarvoor bestemde lastdrager zoals een dakkoffer of dakdrager. Het gewicht van de lading mag het laadvermogen van de auto of camper niet overschrijden. Een auto of camper inclusief lading mag niet breder zijn dan 2,55 meter (2,20 meter op onverharde wegen). Een verkeersbord kan een andere maximale breedte voorschrijven. Een auto of camper inclusief lading mag maximaal 4 meter hoog zijn. Een verkeersbord kan een andere maximale hoogte voorschrijven. Het is toegestaan om een andere auto te slepen. Het slepen van een motor of auto met aanhanger is verboden. Passagiers moeten zoveel mogelijk in het trekkende voertuig zitten. De afstand tussen het trekkende voertuig en het gesleepte voertuig moet minder dan 5 meter zijn. Het gebruik van een rode vlag in het midden is niet verplicht. Zet de alarmlichten van beide auto’s aan. Verkeersborden die gelden voor aanhangwagens gelden ook voor getrokken voertuigen. - Begrafenisstoet en militaire colonne
Weggebruikers mogen een begrafenisstoet of militaire colonne niet doorsnijden. Je kunt een begrafenisstoet of militaire colonne herkennen aan vlaggen die aan de voertuigen zijn bevestigd: Een rouwstoet bestaat uit een begrafenisauto en een aantal volgvoertuigen waarop twee zwarte vlaggen zijn bevestigd. Bij een militaire colonne heeft het voorste voertuig twee blauwe vlaggen, elk volgend voertuig een blauwe vlag en het achterste voertuig een groene vlag.
Een auto kopen in Nederland
- 1. Uittreksel BRP
Als je een auto koopt, heb je een papieren uittreksel uit de BRP nodig. Je moet als burger ingeschreven staan op een legaal adres in deze gemeente. Dit uittreksel kun je online aanvragen via DigiD. Het uittreksel betaal je online en wordt per post naar je adres gestuurd. Dit duurt enkele werkdagen. Heeft u het vandaag nog nodig? Bel dan 14 013. - 2. Aanschaf en registratie kenteken
Nadat je de auto bij een garage of particulier hebt gekocht, moet de auto op jouw naam worden geregistreerd. Professionele garages doen dit voor je. Als je bij een particulier of een kleinere garage koopt, moet je dit zelf doen. Op de website van de RDW vind je informatie over waar je dit kunt doen. - 3. Verzeker je auto
Zodra de auto op jouw naam staat en je ermee gaat rijden, moet de auto verzekerd zijn, in ieder geval voor wettelijke aansprakelijkheid. Dit kun je van tevoren regelen. Je krijgt dan een voorlopige dekking. Op Independer.nl kun je autoverzekeringen vergelijken. - 4. Belasting betalen
Na registratie krijg je automatisch bericht van de RDW over het betalen van de wegenbelasting. Dit is voor een vaste periode (maand of kwartaal) een vast bedrag. De eerste keer moet je het bedrag overmaken op de bankrekening van de belastingdienst. Daarna kun je kiezen voor automatische betaling (automatische incasso). Veel plezier met je nieuwe auto en rij veilig!
Rijden in Nederland
Je voertuig moet een geldig kentekenbewijs hebben in Nederland. Je voertuig moet ook verzekerd zijn. Voldoet het niet aan de eisen, dan moet het voertuig van de weg worden gehaald. Je mag dan niet verder rijden.
**Een WA-verzekering** is verplicht voor een auto en voor onder andere motoren, scooters en bromfietsen. Alleen als een gemotoriseerd voertuig door de RDW is goedgekeurd voor gebruik op de openbare weg, kun je er een WA-verzekering (Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen, WAM) voor afsluiten. De WA-verzekering die je voor je voertuig afsluit, vergoedt zowel letsel- als zaakschade die je met je voertuig aan een ander toebrengt.
Drank, drugs of mobiel
Nederland heeft strenge regels voor drank- en drugsgebruik in het verkeer en de boetes zijn hoog. Bovendien breng je jezelf en anderen in groot gevaar. Een ongeluk zit in een klein hoekje en de gevolgen kunnen ernstig zijn.
- Rijden onder invloed
Het is verboden om een voertuig te besturen als je onder invloed bent van een stof waarvan je weet, of zou moeten weten, dat deze je rijvaardigheid zodanig kan verminderen dat je het voertuig niet goed onder controle kunt houden. Dit betekent dat alle bestuurders, inclusief fietsers, strafbaar zijn als ze een voertuig besturen onder invloed van (te veel) alcohol, drugs of bepaalde medicijnen. - Alcohol, drugs en medicijnen
Het maximaal toegestane alcoholpromillage in het bloed is 0,5 promille (of 220 microgram per liter uitgeademde lucht bij een blaastest). Dit geldt ook voor fietsers. Voor beginnende bestuurders gelden strengere regels; voor hen is het maximaal toegestane alcoholpromillage 0,2 promille. De ondergrens van 0,2 promille geldt ook als alcoholgebruik wordt gecombineerd met drugsgebruik. Het is verboden om een voertuig te besturen onder invloed van hard- of softdrugs, zoals cocaïne, XTC en cannabis. Met een speekseltest kan de aanwezigheid van drugs in het lichaam worden vastgesteld. Een politieagent kan drugsgebruik ook herkennen aan uiterlijke kenmerken. Een arts of verpleegkundige kan dan bloed afnemen van de bestuurder en dit bloedmonster laten testen. Er zijn strenge wettelijke beperkingen op het gebruik van drugs in het verkeer. Het is verboden om een voertuig te besturen onder invloed van drugs die het reactievermogen verminderen, zoals slaap- en kalmeringsmiddelen, sommige pijnstillers, medicijnen tegen depressie, angst of mentale stoornissen, medicijnen tegen epilepsie en medicijnen tegen allergie, jeuk of reisziekte. Als medicijnen de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, staat dit vermeld op het etiket of de bijsluiter van het medicijn. - Mobiele telefoon
Het is verboden om een mobiel elektronisch apparaat (bijvoorbeeld een mobiele telefoon, tablet of mediaspeler) vast te houden tijdens het besturen van een voertuig. Je mag dus bijvoorbeeld niet handheld bellen, een app gebruiken, je e-mail lezen of sms-berichten versturen tijdens het rijden. Let op: dit geldt ook voor fietsers! Het is ook verboden om de telefoon tussen je oor en schouder te klemmen tijdens het rijden. Handsfree bellen is wel toegestaan. Bediening via het dashboard of het stuur, evenals spraakbesturing, is toegestaan. Je mag je telefoon vasthouden als het voertuig stilstaat.
Winterbanden en winterregels
- Winterbanden
Aanbevolen in winterse omstandigheden Winterbanden zijn niet verplicht in Nederland, maar het gebruik ervan wordt wel aanbevolen in de winter. - Sneeuwkettingen en spijkerbanden - verboden
Het gebruik van sneeuwkettingen en spijkerbanden op de openbare weg is in Nederland verboden omdat ze het wegdek of de wegmarkeringen kunnen beschadigen en zo de verkeersveiligheid in gevaar kunnen brengen.
Je bent verplicht om alle ruiten, spiegels en verlichting van je auto sneeuw- en ijsvrij te maken voordat je gaat rijden. Neem daarom een ijskrabber mee in de auto. Je bent ook verplicht om sneeuw van het dak te verwijderen en ervoor te zorgen dat de nummerplaat leesbaar is. Als je je auto niet sneeuw- en ijsvrij maakt, riskeer je een fikse boete.
Regels voor fietsen
Fietsers moeten elkaar altijd links inhalen, maar ze mogen andere bestuurders ook rechts inhalen. Fietsers mogen met z'n tweeën naast elkaar rijden. Ze mogen het overige verkeer echter niet hinderen.
- Verlichting en andere eisen
Als fietser moet je 's nachts en ook overdag bij slecht zicht je voor- en achterlicht voeren. Het voorlicht moet wit of geel zijn, het achterlicht rood. Het licht moet recht vooruit schijnen en mag niet knipperen of overmatig bewegen. In plaats van vaste lichten op de fiets zijn ook losse lichten toegestaan. Je mag deze lampjes op je borst en rug dragen. Je kunt de lampjes dan bevestigen aan kleding en/of tassen. Je moet ervoor zorgen dat er niets over de lampjes hangt en dat ze goed zichtbaar zijn. De fiets moet ook een rode reflector achterop hebben, gele of witte reflectoren op de wielen en oranje of gele reflectoren op de pedalen. De fiets moet goed werkende remmen en een bel hebben. - Passagiers
Het is toegestaan om één passagier van 8 jaar of ouder mee te nemen op de bagagedrager van de fiets. Houd er rekening mee dat de meeste fietsenrekken niet geschikt zijn voor het vervoeren van passagiers. Kinderen jonger dan 8 jaar mogen alleen op een fiets of elektrische fiets vervoerd worden als ze in een deugdelijk en veilig zitje zitten met voldoende steun voor rug, handen en voeten. In de praktijk betekent dit dat ze in een speciaal fietsstoeltje moeten zitten. Het is verstandig om te zorgen voor een goede spaakbescherming om te voorkomen dat een kindervoet tussen de spaken komt. - VERBODEN op de fiets
- Het is verboden om een mobiele telefoon, muziekspeler of ander elektronisch apparaat vast te houden tijdens het fietsen. Je kunt een boete krijgen als je tijdens het fietsen telefoneert, een app gebruikt, het scherm leest en navigeert. Je mag je mobiele telefoon of muziekspeler handsfree gebruiken, bijvoorbeeld met een oortelefoon of koptelefoon, maar je moet ervoor zorgen dat je het omgevingsgeluid nog kunt horen, bijvoorbeeld door het volume laag genoeg te zetten of slechts één oortelefoon in te doen. Je mag ook geen apparaat vasthouden om te navigeren tijdens het fietsen. Je mag je telefoon of navigatiesysteem wel in een houder op het stuur plaatsen. Je mag wel een mobiele telefoon of ander apparaat vasthouden als je stilstaat.
- Fietsen onder invloed
Fietsers mogen niet onder invloed zijn van drugs of alcohol. Het maximaal toegestane alcoholpromillage is 0,5 promille (of 220 microgram per liter uitgeademde lucht bij een blaastest).
Zwemmen in Nederland
In Nederland is veel water, maar je kunt niet overal zwemmen. Vaak is het water koud, is er stroming, varen er boten of is het water niet schoon. Let dus goed op waar je wel en niet gaat zwemmen. Het kan gevaarlijk zijn. Ga alleen zwemmen in open water als je in het bezit bent van een zwemdiploma en ga niet verder dan een waterdiepte van 1,5 meter.
Verdrinking komt vaker voor dan je denkt. Ongeveer driekwart verdrinkt in open water en ongeveer een kwart in en om het huis. De meeste verdrinkingen in open water gebeuren op plekken waar geen toezicht wordt gehouden en mensen spontaan het water in gaan. Alcohol en zwemmen gaan niet samen. Als je het water ingaat nadat je alcohol hebt gedronken, riskeer je de dood. Alcohol vermindert de zwemvaardigheid en verhoogt het risico op gezondheidsproblemen. Als u in de zon ligt is uw lichaam opgewarmd. Voordat u het water in duikt, moet uw lichaam eerst afkoelen. Eerst je hoofd, oksels, borst. Doe dit langzaam. Door een plotselinge temperatuursverandering in het water kun je het bewustzijn verliezen.
Tips voor zwemmen in open water
- Leer zwemmen en zwem nooit alleen
- Drink geen alcohol en ga niet zwemmen met een volle maag
- Zwem waar dit mag en waar toezicht is
- Ga niet verder dan je knieën in het water
- Koel eerst langzaam af voordat je het water ingaat, bijvoorbeeld door je hoofd en borst nat te maken
- Als er een rode vlag hangt, zijn zwemmen en baden verboden
Voordat je ergens gaat zwemmen kun je checken of het water veilig is. Dit kun je doen via www.zwemwater.nl.
In de problemen?
Als je in het water valt, raak dan niet in paniek. Drijf op je rug om rustig te worden of gebruik iets om op te drijven, bijvoorbeeld een voetbal of een plastic zak. Zo zorg je ervoor dat je boven water blijft. Roep of zwaai daarna om hulp. Blijf rustig wachten totdat je hulp krijgt. Zie je iemand in de problemen in het water?
- DIT MOET JE NIET DOEN
Duik er niet zomaar achteraan als je iemand in de problemen ziet, want je weet de oorzaak niet. Het kunnen bijvoorbeeld temperatuurverschillen in het water zijn, waardoor je zelf ook in de problemen kunt komen. Bovendien kan iemand zich aan je vastklampen. In alle paniek kan het slachtoffer daarmee ook de redder in nood brengen. - DIT MOET JE WEL DOEN
Bel bij een noodsituatie of grote problemen altijd eerst 112. Roep zo snel mogelijk een ander die met jou kan helpen. Houd vooral heel goed in de gaten waar de persoon in kwestie zich bevindt, zo mogelijk samen met andere omstanders. Houd contact met de drenkeling, probeer deze naar de kant te praten. Gooi iets in het water dat blijft drijven; een reddingsboei, een voetbal of een bodyboard. Dat kan iemand boven water houden. Je kunt ook iets naar hem of haar uitsteken wat te pakken is, zoals een tak, een stuk hout of een touw. Blijf kijken waar die persoon in het water is, of vraag een ander om dat te doen, totdat hij of zij hulp krijgt. Roep dat hij of zij moet proberen naar de kant te zwemmen. Roep om hulp. Gooi iets wat blijft drijven of steek iets uit wat kan worden gepakt. Praat iemand naar de kant. Ga nooit zelf het water in!